het kerkje

Kerstmis 1922 verruilden de parochianen van Limbricht hun oude Salviuskerkje voor een nieuwe en grotere Salviuskerk. Het oude kerkje werd aan de eredienst onttrokken, maar bleef wel bestaan. Aangezien het geen duidelijke functie meer had, raakte het in verval. Daarbij verdween bijna al het meubilair en de aankleding. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw kwam een tweede en definitieve restauratie op gang. Hierdoor was er gelegenheid tot archeologisch en bouwhistorisch onderzoek, waardoor er meer duidelijkheid over de bouwgeschiedenis werd verkregen. Nu werd aantoonbaar, dat het hier om een van de oudste kerkgebouwen van Nederland gaat, daterend uit de tiende eeuw.

Op  8 december 1977 stuitten restaurerende bouwvakkers in de gewelven van de apsis tot hun verrassing op kleurfragmenten. Verborgen onder circa 20 lagen kalk werd een serie schilderingen ontdekt. Deze ontdekking bleek van groot belang te zijn. Er werd een complete jeugdcyclus van Christus aangetroffen, daterend uit het einde van de dertiende eeuw. Bovendien werd in de koortravee een cyclus van het Laatste Oordeel gevonden, helaas onvolledig tengevolge van een beschadiging. Nergens in Nederland is een zo volledige en zo vroege cyclus van schilderingen bewaard gebleven. De oude Salviuskerk verwierf zodoende een belangrijke plaats onder onze kerkelijke monumenten en schaart zich hiermee onder de honderd belangrijkste monumenten van Nederland.

De kerk is gewijd aan Sint-Salvius, een vrij onbekende heilige, die als kerkpatroon in onze streken verder niet voorkomt. Wel vinden we hem rondom Valenciennes, de hoofdstad van het oude Henegouwen, nu in Noord-Frankrijk.

Salvius was een van de rondreizende missiebisschoppen, die we in de zevende en achtste eeuw meermalen tegenkomen  Rond 730 preekte hij in de streek van Valenciennes. Toen hij in de buurt van die stad in het huis van een edelman overnachtte, werd hij door diens zoon Winegard vermoord, met zijn metgezel Superius. Het motief was waarschijnlijk roof van de kostbare kerkelijke gewaden en vaatwerk, die hij bij zich had. Hij is gestorven op een 26e juni, tussen 732 en 741. Volgens de legende werd hij in een stal begraven, waar een stier de plek van zijn graf beschermde en de andere dieren verhinderde daar te gaan liggen. Vandaar wordt Salvius met een stier afgebeeld.

ca. 1720 | Johan Jacob Brammertz, Kornelimünster (D)
Nieuwbouw voor kloosterkerk Agnetenberg Sittard

1803 | Joseph Binvignat, Maastricht
Plaatsing in Sint-Salviuskerkje

1989 | Verschueren, Heythuysen
Reconstructie in oude kas

Dispositie:

Bordon
Prestant
Fluijt
Octave
Quint
Sifflet
Sexquialter B
Sexquialter D
Mixtuer
Cornet
Trompet B
Trompet DTremblant

 

In totaal bevat het 648 orgelpijpen: 7 houten pijpen van de Holpijp en 641 metalen pijpen (een legering van lood en tin).

Er zijn 8190 verschillende speelcombinaties mogelijk!

Mechanische toets- en registertractuur en sleepladen.

De toets Cis groot van het pedaal heeft geen eigen pijpen maar is aan cis klein gekoppeld.

Toonhoogte: a1 = 415 Hz.

Stemming: ongelijkzwevend, naar Harald Vogel.

Winddruk: 63 millimeter waterkolom.

Windvoorziening: 2 spaanbalgen met een elektrische ventilator.

Zelf het historische barokorgel bespelen?

Dat kan o.a. tijdens de jaarlijkse Open Orgeldag in augustus (aanmelden en meer info via www.orgelfestivallimburg.nl). Andere interessante orgels in Limburg kunnen dan ook bespeeld worden.

Tevens is het mogelijk om bij de openstellingen met orgelbespelingen op het 300 jaar oude Brammertz/Verschueren-orgel te spelen. Zie onze agenda of neem contact met ons op.

De ligging van het kerkje aan de voet van de machtige kasteelheuvel maakt al duidelijk, dat het een zogeheten ‘eigenkerk’ was: een kerk die toebehoorde aan de grootgrondbezitter, de ‘heer’. Hij was het, die de kerkelijke belasting, de ‘tienden’, mocht innen, hij droeg de pastoors ter benoeming voor, hij stelde de koster aan, maar hij moest ook zorgen voor de bouw en het onderhoud van kerk en inventaris. Inderdaad hebben verscheidene geslachten van kasteelheren zich van die taak gekweten en hebben ze hun sporen in en aan het gebouw nagelaten.

In de loop van de zestiende en nog meer in de zeventiende eeuw werd de heer van de vrije rijksheerlijkheid Limbricht (die in principe rechtstreeks onder de Duitse keizer stond) steeds meer geconfronteerd met de bemoeizucht van de hertog van Gulik, onder wie nagenoeg alle omliggende plaatsen vielen. Hij trachtte Limbricht niet alleen politiek, maar ook kerkelijk te ‘veroveren’. Dit laatste deed hij via de landdeken van Susteren, wiens dekenaat voor het grootste deel Guliks was en op wiens benoeming hij grote invloed had. De Limbrichtenaren hielden deze landdeken dan ook hardnekkig buiten de deur, bijvoorbeeld bij visitaties. In 1665 zag de heer van Limbricht zich genoodzaakt zijn heerlijkheid aan de hertog over te dragen, maar hij wilde toch zijn oude, vooral kerkelijke rechten behouden. Dit is hem ook gelukt, zodat Limbricht een aparte plaats bleef innemen in het hertogdom. Zo hoefde men in tegenstelling tot andere parochies de hertog geen toestemming te vragen bij een pastoorsvoordracht en viel de kerk van Limbricht niet onder de ‘Gulikse’ landdeken, maar onder de aartsdiaken in het verre Luik.

In 1801 ging Limbricht over naar het door de Fransen gestichte bisdom Aken, van 1822 tot 1840 was het weer Luiks en in dat laatste jaar kwam het bij Roermond (aanvankelijk nog apostolisch vicariaat, vanaf 1853 bisdom). Einighausen heeft tot 1836 tot de parochie Limbricht behoord, Guttecoven van 1808 tot 1832.

11DE EEUWSE ZAALKERK

De opgravingen van 1979 hebben aangetoond, dat de Salviuskerk aanvankelijk bestond uit een van zwerfkeien gebouwde zaalkerk, die kan dateren van rond het jaar 1000, hoewel ook een datering rond 1100 wordt genoemd. In het huidige gebouw is deze zaalkerk nog steeds te herkennen.

Een zaalkerk is een eenvoudig rechthoekig gebouw, meest uit lokaal materiaal opgetrokken. Aan de oostkant bevindt zich soms een rechtgesloten of ronde apsis, of ruimte waar het altaar staat. De ingangen zijn in onze streken aan de lange zijden, dus in de noord- en soms ook in de zuidgevel.

EIND 13DE EEUW: UITBREIDING VAN HET KOOR

In het laatste kwart van de dertiende eeuw wordt de kleine apsis vervangen door een groter, in mergel uitgevoerd koor met een apsis die vijf zijden van een regelmatige tienhoek vormt. De daarin aanwezige ramen zijn later vergroot, behalve het middelste vlak achter het altaar, dat zijn oorspronkelijk vorm, met kleine zuiltjes aan weerszijden, ongeveer behouden heeft. De zwerfkeien van het oude koortje zijn hergebruikt voor de fundamenten van het nieuwe koor: bouwmateriaal was duur.

Aan de buitenzijde is dit koor nog helemaal Romaans (zie de ronde ramen, de versiering van ronde boogjes onder de dakrand), binnen ziet men al Gotische ribgewelven. In onze streken is de Gotiek pas laat doorgedrongen. De bouwheren waren Christiaan, heer van Limbricht, en zijn al genoemde broer Frederik, deken van het Severinuskapittel te Keulen en pastoor van Limbricht. In bouw en schilderingen is de Keulse invloed te herkennen.

Op de zuidmuur van het koor zijn sporen van enkele kraszonnewijzers te zien.

15DE EEUW: TOREN EN ZIJBEUK

Uit een oud opschrift blijkt, dat er in 1458 een luidklok voor Limbricht gegoten werd. Toen zal dus ook de in mergel uitgevoerde toren klaar zijn geweest. Deze heeft drie verdiepingen en rust aan de noordkant op de fundamenten van de oude zaalkerk. Bepaalde bouwkundige voorzieningen wijzen er op, dat bij de bouw van de toren ook al aan een zijbeuk werd gedacht. Deze is evenwel pas later uitgevoerd, tegen 1500. Schip en zijbeuk hebben elk een apart zadeldak.

Toren en zijbeuk zijn waarschijnlijk te danken aan de familie Scheiffart van Merode, die in 1451 in het bezit van de heerlijkheid Limbricht kwam. Zij liet ook de westgevel opnieuw optrekken in speklagen: afwisselend mergel en baksteen.

1651: HERSTEL EN OPHOGING

In 1651 liet kasteelheer Nicolaas van Breyl, die van 1622 tot 1630 een nieuw kasteel had laten bouwen, ook de inmiddels bouwvallig geworden kerk herstellen en 75 cm. ophogen in baksteen. Het best is dit te zien aan de westgevel, waar de mergelbouw de vroegere daklijn nog aangeeft en aan de galmgaten die afgesneden worden door de nieuwe dakrand. Verder werden de kleine ramen in de zijgevels vervangen door grotere. De oostzijde kreeg trapgevels en de ingang kwam in de westelijke gevel. Mogelijk is het primitieve zuidelijke toegangspoortje toen verplaatst naar de zuidkant van het koor, waar het nu nog staat. Sommigen zijn evenwel van mening dat het van het begin al daar gestaan heeft.

BEGIN 19DE EEUW: PORTAAL EN SACRISTIE

In 1803 kreeg de kerk een nieuw orgel: om dat te kunnen installeren werd het raam in de westgevel gedicht en vervangen door twee kleinere. Het portaal, dat de ingang tegen kou beschermen moest, was waarschijnlijk al eerder gebouwd.

Pastoor Page liet in 1817 een nieuwe sacristie bouwen aan de zuidkant van het koor. Daarvóór was de sacristie beperkt tot de kleine ruimte achter het altaar. In verband daarmee is het oude poortje dichtgezet en een nieuwe deur tussen koor en sacristie uitgebroken. Bij de restauratie van 1953 zijn portaal en sacristie weer verwijderd. Van de laatste zijn de sporen van het dak nog goed te zien.

Intussen was in 1928, bij de aanleg van de spoorlijn, het hele kerkhof ongeveer 75 cm. opgehoogd. Zodoende moet men nu enkele treden af om de kerk binnen te gaan.

De in 1977 ontdekte gewelfschilderingen hebben we naar alle waarschijnlijkheid te danken aan een initiatief van de al genoemde Frederik van Lymborch en zijn broer. De stijl van schilderen komt goed overeen met een datering op het einde van dertiende eeuw. Deze stijl werd ook te Keulen gebezigd: eenvoudig, haast een ingekleurde tekening, die door de forse zwarte contouren en de kleurvlakken ook op afstand goed leesbaar is. Let op de handen en voeten: zij vertellen hun verhaal, dat voor ongeletterde parochianen begrijpelijker was dan de Latijnse teksten op de banderollen.

De afbeeldingen zijn aangepast aan de driehoekige vorm van de gewelfvakken en vullen die op zonder er in bekneld te raken. De gewelfribben vormen de afscheiding tussen de taferelen. De vorm van het bed (3) en van de kandelaars (8) mogen dus niet worden gezien als onhandigheid van de maker!

De schilderingen zijn aangebracht op de droge kalk in secco-techniek. In de loop der tijden zijn ze onder 20 lagen kalk bedekt geraakt; daaraan is ook hun behoud te danken. De eerste overschildering, in grijze kleur, dateert waarschijnlijk uit de tweede helft van de zestiende eeuw, de reformatietijd. De restauratie van de schilderingen werd in 1984 voltooid door Evert Schoonekamp.

OUDE SALVIUSKERKJE GEEFT ÉÉN VAN ZIJN GEHEIMEN PRIJS

Onderzoek heeft aangetoond wat veel musici en bezoekers al jaren weten: het kerkje heeft een prachtige akoestiek en is uitermate geschikt voor kamermuziek en orgelmuziek. Metingen bevestigen de ervaringen van bezoekers en uitvoerenden.

In opdracht van de Stichting Klinkend Erfgoed Nederland (SKEN) heeft expert Jan Bril akoestische metingen gedaan in 100 historische kerken in Nederland. In het boek “akoestiek in 100 monumentale kerken” wordt verslag gedaan van deze metingen. Het boek werd onlangs gepresenteerd tijdens een symposium. De 100 kerken zijn kerken in Nederland waarbij in ieder geval de kerken uit de “Top 100 van de Nederlandse rijksmonumenten” in het onderzoek zijn betrokken.

Gebouw en inrichting bepalen samen de akoestiek van een ruimte en die wordt in het Oude Salviuskerkje enorm gewaardeerd. Daarom zijn de meetresultaten geen verrassing voor musici en bezoekers van het kerkje. De ervaringen van de musici zijn door de jaren heen opgetekend in de vele gastenboeken. Veel opmerkingen gaan over de “bijzondere akoestiek” in het kerkje. “Het zingt zo licht, mooie akoestiek”, “wat een akoestiek in deze prachtige kleine kathedraal”, “akoestisch schitterende kerkje” en “akoestisch welluidend”.

Bijzonder is ook dat het kerkje, als een van de weinige kerken in Nederland, voldoet aan de streefwaarden die voor klassieke concertzalen worden gehanteerd. Hierdoor is het Oude Salviuskerkje akoestisch geschikt voor kamermuziek en concerten.